In gesprek met kunstenaar Sander Buijk.
Sander Buijk is een puur Rotterdamse maker. Hij volgde zijn beeldende opleiding aan de Willem de Kooning en houdt atelier in een oud pand middenin het natuurgebied van de Esch. Omgeven door de drassige grond ziet hij aan de ene kant de containerschepen naar de haven trekken en aan de andere kanten de flats van de Esch het uitzicht vullen. Die twee dingen, stad en natuur, komen soepel samen in zijn werk.
Door Elfie Tromp.
Je bent een van de eerste kunstenaars bij de galerie. Hoe zou je die samenwerking omschrijven?
Ik ken de oprichter, Lenny Oosterwijk, nog uit de tijd dat hij art director was voor tijdschriften en ik commercieel werk maakte. Als ik geld en tijd over had in die tijd, maakte ik mijn beelden. Door de galerie kon ik me daar meer op richten en dat echt verder uitwerken. De expositie die je nu kunt bekijken is daar het resultaat van.
Je gebruikt niet per se kwetsbare of dure materialen in je beelden, maar eerder beton, neon, glas: bouwmaterialen.
Toen ik opgroeide in Rotterdam, was de stad volop in aanbouw. Ik liep van de ene bouwput naar de andere, daar speelden wij in. Die robuustheid vind ik heel mooi. Lenny vraagt me weleens om lichtere beelden te maken, maar ze moeten massief zijn, anders komen ze te licht over. De beelden moeten staan als huizen.
Er is nu hout bijgekomen. Hoe ging dat proces?
Er werd een oude, zieke boom in de Esch geveld op ons terrein. Ik heb er weken over gedaan om zijn wortels uit te graven. Ik vroeg me wel af waar ik aan begonnen was. Toen het eenmaal uit de grond was, ging ik zoeken naar de vormen, wat ik erin zag. Het is uiteindelijk een meer abstracte uitvloeiing van mijn beelden geworden. Ik heb eerder een stier gemaakt met gouden hoorns, en deze knoest bleek ook twee grote uitlopers te hebben, als ware het hoorns.
Je beelden zijn krachtige, herkenbare figuren. De spelende hond, de flemende kat, de geliefdes die elkaar omhelzen. Cartoonesk bijna. Hoeveel invloed hebben cartoons op jouw werk? Heb je een lievelingsstrip?
Ik zie zelf die link met cartoons niet zo. Ik lees ook niet echt strips. Ik zou eerder zeggen dat ik in lijn sta met de Figuration Libre, een stroming uit de jaren 80 die als reactie kwam op de rationaliteit van de conceptuele kunst. Dat laatste was tijdens mijn tijd op de opleiding heel hip; daar heb ik veel medestudenten hun maakplezier en eigenheid in zien verliezen. Het is niet dat er geen concept in mijn werk zit, maar het is niet het allerbelangrijkste. Kunst gaat ook om vorm, om ambacht, niet alleen om het idee.
Geen van je beelden hebben een gezicht. Ofwel de oogkassen zijn hol, of het hele hoofd is vervangen door een bubbel, lamp of holte. Wat vind jij ongemakkelijk aan gezichten? Wat is er mis met een mooie neus?
Ik ben bij het maken vooral bezig met lijnen, met het pure beeld. Beeldhouwen is de kunst van het weglaten.
Je beelden komen vaak in tuinen terecht, mede door de robuuste materialen. Is dat met opzet bedacht, de tuin als galerieplek?
Niet per se. Maar ik vind het mooi aan beton als het verweerd of als het mossig wordt, het hoeft allemaal niet zo klinisch en steriel, mijn werk mag leven.
En je hebt er minder concurrentie! Het zijn voornamelijk tuinkabouter en betonnen tuincentra-boedha’s die tuinen bevolken. Zijn de Sander Buijks de tuinkabouters van de toekomst?
Ik vind het vrij saai om massaproductie te draaien. Ik ben dit niet gaan doen om als een fabriek mijn werk te herhalen. Ik wil steeds een nieuw beeld vereeuwigen, verfijnen. Misschien af en toe een serie waarin een figuur terug komt, maar dan wel in andere poses. Ik wil mezelf, en daarmee ook de toeschouwer, blijven verrassen.