De schitterende strijd van Ulrike Främbs

Onderweg naar Ulrike Främbs reist er een gouden, felle zon met ons mee. De ontvangst is hartelijk en de pentekenaar neemt ons mee naar de kamer waar ze haar werk maakt. De ruimte is licht en boven de werktafel hangen twee planken vol met foto’s en kleine voorwerpen. Op tafel staat een groot computerscherm. We nemen plaats aan haar bureau.

We kennen elkaar nog niet. Ik heb je alleen bij de opening gezien maar je in alle drukte niet gesproken. Hoe was de opening voor jou?
Het was een feest. Ik wilde alle mensen wel spreken, maar dat ging niet. Ik was blij dat ze er waren.

Dit is jouw eerste solotentoonstelling. Hoe kan dat nou?
Het was nooit de bedoeling om mijn tekeningen te tonen. Ik maakte het werk, en dan ging het in die la daar. Ik dacht: als ik dood ben krijgt mijn zoon een koffer met die tekeningen en dan mag hij er mee doen wat hij wil. Totdat Lenny kwam en het hem boeide. Het werk tonen was heel spannend voor mij. Er kwamen allemaal vragen in me op. Wat vinden mensen ervan? Hoe gaan ze reageren? Daar had ik daarvoor nooit over nagedacht.

Je werkt al jaren als grafisch ontwerper. Wanneer kwam de drang om eigen werk te maken?
Eigenlijk om een heel bijzondere reden. Ik werkte veel achter mijn computer en miste op een gegeven moment werken met mijn handen. Ik wilde weer tekenen. In Frankrijk zocht ik naar goed papier en begon daarmee me uit te drukken wat natuur voor me betekent. Ik raakte meteen in de ban. Dat is iets wat ik door de jaren heen heb nagestreefd als vormgever: een verhaal in eenvoud vertellen.

Ulrike haalt een aantal gedroogde blaadjes tevoorschijn. Er zitten kleine gaatjes in die op verschillende zijn bewerkt: met een draad en naaisteekjes zijn ze ‘gestopt’, ook geniet en beplakt.

Ik dacht: Mijn god, hoe zijn we eigenlijk met de natuur bezig? Hoe proberen we de natuur heel te maken? Dat doen we op een vreemde manier.
Van het een deed ik het andere en zo ontstond het.

Dit was het startpunt? Gedroogde blaadjes met naaisteken erin?
Zoals je een sok repareert. Om te symboliseren op wat voor onbeholpen manier we bezig zijn met de natuur. Ik maakte daar foto’s van en probeerde het te tekenen.

Wat me bij je werk met name opvalt is dat het heel tastbaar is, zelfs al is het 2D
Ik maak alles eerst als handwerk, daarna maak ik een foto. Ik wil het precies zo hebben als het in het echt is. Dat je ziet waar het blad doorgestoken is. Het maken gebeurt ook heel onbewust. Zoals bij deze.

Ulrike haalt op haar computerscherm het werk ‘Chanel-I’ tevoorschijn.

Wat doen we eigenlijk met ‘high heels’, met kleren en textiel?  We maken er de natuur mee stuk. Het is als een mes dat de natuur doorboort.

Kleding en stof komen veel voor in je werk.
Ja, kleren. Ik heb liefde voor kleding. Het is puur design. Als je iemand ziet, zie je een visitekaartje. Alles vertelt een verhaal. Ik kan er niet niet naar kijken. Wat me opvalt is dat we niet meer goed omgaan met kleding. Als je een mooi stuk hebt, verzorg het dan ook. Geef er liefde aan. Dan beleef je er lang plezier aan.

 

Je maakt veel gebruik van traditioneel huishoudelijke voorwerpen en van handwerk in je werk. Stereotiep vrouwelijk, maar altijd met een twist.
Het gaat mij niet alleen om het vrouwelijke. Maar sommige dingen worden wel als vanzelfsprekend gezien: een vrouw kan breien. Onze moeders konden, wanneer je dat nodig had, wol kopen en er een paar sokken van maken. Vrouwen zijn stille en niet geziene vakmensen. Ik vind het belangrijk om dat te vieren en ook in mijn werk tonen.

 

Je werk is speels. En ik zie sterke contrasten in je werk. Contrast in texturen. Contrast tussen hard en zacht en vaak ook in zacht en scherp.
Ik heb een reeks gemaakt van het bestek van mijn moeder. Een vork, een mes en een lepel. Zij heeft jarenlang geld opzij gezet om de set bij elkaar te sparen. Stel je voor dat je daar je halve leven voor spaart. Ik wil daarmee zeggen dat zoiets alledaags ook heel symbolisch en van waarde kan zijn.

Dat bestek is een WMF bestek en draagt de naam Stockholm, het raakte in 1955 na de Tweede Wereldoorlog in de mode. Het was voor het eerst dat er zo’n strak design kwam. De vorm van de mesgreep heette zelfs een revolvergreep. Dat vind ik heel boeiend. Revolvergreep, hoe komen ze daarop? Je toont zoiets het beste via de zachtheid van natuur.

Ik maak de contrasten niet bewust. Er wordt wel gezegd dat contrastrijk een vorm van agressie is. Misschien is dat zo, maar dat is niet wat ik er in beleef.

Is het ook een soort protest?
Ik vond dit bijvoorbeeld heel symbolisch, het kraken van een ei met een notenkraker.

Je hebt nog meer werken met eieren gemaakt. Drie daarvan hangen naast elkaar in onze tweede zaal. Wie zijn die gezichten?
Dat is mijn moeder, mijn zoon en ik zelf in Berlijn.

O, jijzelf ook!
Ja. Een rauw ei. Zou voelde ik me toen. Niet een clown, maar ik was zoekende toen ik op de kunstacademie zat.

Volgens mij zijn alle studenten op de academie zoekende.
Dat was in 1970. Ik was toen twintig en had al een kind. Ik ging met hem in een rieten mandje naar de academie. Naast mijn ezel en dan kwam de professor even koekelen met de baby en stopte wat geld onder de deken. Prachtig. We waren in die academie-tijd bloedserieus, strijdbaar en het etablissement was niks. Je ging iedere dag demonstreren. Dat was Berlijn.

Hoe ging het in zijn werk met zo’n ei?
Dat ei op die plek krijgen is al een hele klus, net als het juiste formaat vinden. Je had me moeten zien, in de keuken met al die eieren. Ik heb die foto van mijn moeder in een plasticlaag gedaan en toen stond ik voor het raam om dat ei op de juiste manier op de foto te krijgen. Iedere tekening begon met zo’n soort strijd.

Potlood kan je weggummen, maar pen niet. Ik wil vanaf het begin geen groot verhaal tekenen.

Je tekeningen zijn grotendeels in zwart-wit, met uitzondering van een aantal gekleurde elementen.
Licht en donker fascineren mij. Ik haal voorwerpen uit de schaduw. Vroeger was ik altijd bang voor het donker, maar nu heb ik ontdekt dat donker mooi is. Het is belangrijk voor het licht. Het één maakt het ander zichtbaar.

Je werk is ook dichterlijk, zowel in de onderwerpen als in de titels.
Ik hou van poëzie. En een titel heeft veel ladingen. “For all the boys who loved me back”, dat zegt mij heel veel.

Ontstaan de titels tijdens het werken?
Als ik maanden bezig ben, in het gesprek ben met mijn verhaal, dan ontstaat zoiets, dat gaat hand in hand met het tekenen. Als ik bezig ben met een werk hangt het hier in de kamer en wordt het een onderdeel van mijn leven. Zo’n werk hangt hier drie of vier maanden. Daarna komt het in de la en begin ik met iets nieuws.

Dan begin je aan je volgende verhaal?
Mijn volgende tekening is vaak al aan het broeien. Dan doe ik een voorstudie met materialen en fotografie. Het groeit dan en ontwikkelt tot wat ik wil vertellen. Daarna begin ik op papier. Ik raak toenemend gefocust door het fysieke gevoel van kris kras kris kras… op het vlak van het papier. Het papier is mijn vriend. Daar luister ik naar. Soms is het voor het papier genoeg. Dan stop ik. Er zijn geen shortcuts in deze fysieke en mentale marathon. Elke lijn is een oefening in controle.